De Rooie Buurt

 

Geschiedenis van de Rooie buurt

Het gebied voor 1914

 

Het gebied waar nu de rooie buurt is gevestigd was vroeger duingebied. Deze duinen vormde van oorsprong (voor 1500) de noordoever van de uitstroming van de rijn. In de middeleeuwen verzandde deze uitstroming en ontstond in dit lager en vlakke gebied het dorp Katwijk. Achter het duin gebied bevonden zich ook vlakkere gebieden die vanaf 1500 ontgonnen werden: de Hoornes en de Rijnsoever. Door de wateroverlast  waarmee men in noordelijke richting (Haarlemmermeer) te maken kreeg als gevolg van de stormvloed van 1532 werd er in 1572 een nieuw kanaal gegraven richting zee. Dit kanaal liep ongeveer vanaf het veereinde in Katwijk aan de rijn in een min of meer rechte lijn naar het dorp en stroomde in zee ongeveer te hoogte van de Voorstraat. Door de tachtigjarige oorlog was er echter geen tijd voor het onderhoud en dat resulteerde opnieuw in verzanding van de uitstroming. Het kanaal eindigde door de verstuivingen ongeveer iets verder dan waar nu de Zwaaikom is.

 

 

 

op deze plattegrond uit de 18e eeuw is goed te zien dat op de locatie waar later de rooie buurt is gebouwd een aantal landbouwpercelen waren.

 

Dit nu doodlopende kanaal kreeg de naam "Het Mallegat" en heeft tot het graven van het huidige Prins Hendrikkanaal nog bestaan. De behoefte voor een afwateringskanaal bleef bestaan en in 1804 werd besloten een nieuwe kanaal richting zee te bouwen. Het opnieuw uitgraven van het Mallegat was hierbij geen optie omdat juist rondom dit water de bebouwing van Katwijk plaats was gaan vinden. Het uitwateringskanaal kwam daardoor te liggen noordelijk van het hogere duingebied aan de rand van de Hoornespolder. In het kanaal werden 2 sluizen gebouwd: de binnensluis en de buitensluis. verder werden de sluizen zo gebouwd dat zij niet alleen diende als waterafvoer maar ook al hoogwaterkering.

 

 

Het Mallegat wat eindigde in het centrum van Katwijk, (Foto Archief gemeente Katwijk) .

 

Nadat de uitwatering en het sluizencomplex was aangelegd liep er een weg van uit het dorp naar deze sluizen: de Sluisweg. De westkant van de Sluisweg aan de Rijnmondzijde (waar nu de visserijschool staat) werd als wantveld gebruikt.

 

 Foto van rond 1930, hier is het wantveld goed te zien op de plek waar nu de visserijschool staat.

 

Het wantveld werd door de nettenboetsters gebruikt voor het repareren van de visnetten die op de grote vlakke graslanden werden uitgelegd.  

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Nettenboetsters (foto Collectie Katwijks museum)

 

 

In het duingebied er om heen richting de Boulevard stonden een aantal villa’s. De hoge ligging en het afgevlakte duingebied waren hier uitstekend voor geschikt. Aan de oostkant van de Sluisweg was bijna geen bebouwing. Op het eind van de Sluisweg, waar nu de Cattenstraat is waren wat veldjes voor landbouw. De eerste bebouwing van het dorp begon ongeveer ter hoogte van de Hoogstraat.

 

Tot aan het Prins Hendrik Kanaal was het gewoon duingebied. Alle bedrijvigheid bevond zich aan de overzijde van het kanaal. Alleen rond de zwaaikom was wel aan beide zijde wat bebouwing, met o.a. een rijtje woningen aan het begin van wat nu de Meerburgkade is.

 

 1914 De oprichting van de Rooie buurt

Minister Goeman Borgesius voerde in 1901 de Woningwet in. Deze hoorde bij een reeks van wetten  (gezondheidswet, leerplichtwet) waarmee rond 1900 de levensomstandigheden van de gewone man en vrouw werden verbeterd.

 

 

 

 

Ook kon het gemeentebestuur vanaf nu woningen onbewoonbaar verklaren. Vooral in het oude deel van Katwijk ten zuiden van de oude kerk en de zuidstraat  werden veel woningen onbewoonbaar verklaard en later afgebroken. In 1906 volgde de ‘gemeentelijke bouw- en woonverordening’. Daarin was geregeld waaraan een nieuwe woning moest voldoen. Eén van de belangrijkste daarvan was dat iedere nieuwe woning moest zijn voorzien van een toilet. 

 

 

 

 

Het bekendste effect van de wet was natuurlijk de 'woningwetbouw' van goede betaalbare huizen door organisaties zonder winstoogmerk. Deze subsidies gingen in tegenstelling tot wat vaak gedacht is, alleen naar verenigingen die voor de allerarmsten bouwden. Deze woningen werden dan ook woningwetwoningen genoemd. Woningwetwoningen zijn altijd woningen geweest in de lagere categorie huren. De bedoeling van deze woningen was om mensen met een lager inkomen toch een fatsoenlijke woning te kunnen bieden tegen een betaalbare huur (de huurprijs van de verenigingswoningen bedroeg gemiddeld ongeveer 1/6 deel van het inkomen van de huurders). Doordat door tekorten aan bouwmaterialen tijdens de eerste wereldoorlog de prijzen de pan uit rezen was het vrijwel ondoenlijk om de woningwetwoningen te bouwen tegen een kostendekkende huurprijs die arbeiders zouden kunnen betalen. Na 1914 groeide het inzicht dat het rijk de woningnood harder aan moest pakken. Met diverse financiële regelingen werden woningbouwverenigingen gestimuleerd om woningwetwoningen te gaan bouwen. Het voorgeschreven type woning werd in 1915 verruimd. Woningen met slechts drie kamers werden gezien als een zedelijk en hygiënisch risico. Daarom mochten woningwetwoningen in het vervolg ook uit vijf kamers bestaan: een huiskamer met keuken, een "mooie" kamer en drie slaapkamers. Zo hadden de ouders, de zonen en de dochters een eigen plek. Om het nijpende tekort aan woningen aan te pakken, werd zelfs een nieuwe wet aangenomen: de Noodwoningwet. Deze wet regelde een Rijksbijdrage van 90 procent in de stichtingskosten van de woning, mits de woning ook een toilet zou krijgen

 

Ook met de Gezondheidswet van 1901 werd de basis gelegd voor verbetering van de toestanden op het gebied van de volksgezondheid en de volkshuisvesting. Hierbij werd het toezicht op de volksgezondheid opgedragen aan een centrale gezondheidsraad, aan provinciale inspecteurs en aan gezondheidscommissies. De taak van de commissie bestond voornamelijk uit het overwegen van ontvangen klachten en het adviseren van de plaatselijke besturen. Andere taken werden vastgelegd in de Woningwet 1901. Deze wet kende aan de gezondheidscommissies de bevoegdheid toe de gemeentebesturen te adviseren over woningverbetering en onbewoonbaarverklaring. Vooral de bepaling dat een advies tot onbewoonbaarverklaring door burgemeester en wethouders aan de gemeenteraad moest worden voorgelegd gaf enige invloed door de plaatselijke huisartsen die vaak zo’n commissie vormde.de krotwoningen dienden geïnspecteerd te worden. Het leidde ertoe dat veel krotwoningen onbewoonbaar werden verklaard, maar ook dat zij betrokken werden bij het ontwerp van de nieuwe woningen. 

 

 

 

 

De rooie buurt was het eerste project wat is opgezet en uitgevoerd door de in januari 1914 opgerichte “Katwijkse Bouwvereniging”.

Deze vereniging werd opgericht door een aantal leden van de Rederijvereniging Vuurbaak (N. Parlevliet, Th. Haasnoot, A. den Dulk), twee plaatselijke aannemers (J.A. de Best, R. Ouwehand), een bouwmaterialenhandelaar (J. Senff), twee artsen (J. Hueting, A.J. van Walsum)  en de Hoofdonderwijzer (J. Holtrust).

Katwijk kende in die tijd een groot tekort aan woningen. De dorpskern (rond de oude kerk) was sterk verouderd en de meeste woningen waren klein en in zeer slechte staat. Dit in contrast met de villa’s die aan het meer noordelijke deel langs de boulevard werden gebouwd, veelal in opdracht van bekende kunstenaars en andere welgestelden. Katwijk was in een snel tempo gegroeid naar een inwoner aantal, wat in 25 jaar tijd verdubbelde naar ongeveer 12.000 in 1913. Het dorp was in grote mate afhankelijk van de visserij die juist in die tijd aan grote veranderingen onderhevig was en waarbij het vissersleven een hard bestaan was.

 

 

 

1900 Nog lege grond voor de te bouwen rooie buurt (foto Archief gemeente Katwijk)

 

De samenstelling van de oprichters is daar dan ook een mooie afspiegeling van: de reders hadden in die tijd te maken met de overstap van de traditionele bomschuiten naar de modernere loggers. Het gemis van een eigen haven in Katwijk ging meetellen. De loggers konden niet zoals de bomschuiten op het strand aanleggen maar hadden een haven nodig. Dus Scheveningen en IJmuiden waren de nieuwe aanlegplaatsen waar het werk naar toe ging. Als je daar bij op telt het grote tekort aan woningen in Katwijk, het harde zeemansleven (denk maar eens aan de vele ongevallen met de bomschuiten), maar ook de groeiende industriële ontwikkeling in het nabijgelegen Leiden waar de als hard werkende katwijkers meer dan welkom waren, zorgde ervoor dat de kans reëel zou zijn dat er een tekort aan goed personeel zou kunnen ontstaan. Dus reden genoeg voor de reders om actie te ondernemen. Het belang van de aannemers en de bouwmaterialenhandelaar laat voor zich zelf spreken. Interessanter is natuurlijk het meedoen van de artsen en de hoofdonderwijzer. Hier komt natuurlijk het sociale en gezondheidsaspect om de hoek kijken. Het hygiëne vraagstuk stond in die tijd in een grote belangstelling. In de grotere steden waren door de grote cholera en tyfus epidemieën tussen 1850 en 1900 projecten op het gebied van de drinkwatervoorziening, afvalwaterafvoer en woningbouw (toiletten, bad/was voorzieningen) opgestart. In de kleinere plaatsen was dat nog niet altijd het geval. Het waren dus deze mensen die daar het voortouw in namen om op dit gebied niet achter te blijven. Maar de grote motor achter dit alles was de overheid die het landelijke tekort aan woningen hard wilde aanpakken

De regering ondersteunde ook deze initiatieven met financiële middelen, en zo kon de Katwijkse Bouwvereniging de opdracht geven voor de bouw van betaalbare goede woningen speciaal bedoelt voor de vissers en arbeiders.

 

1900 Het Prins Hendrikkanaal met op de achtergrond de Meerburgkade.  Foto: Archief Katwijks Museum

 

De opdracht voor het ontwerp werd gegeven aan de jonge architect H.J. Jesse. Deze was geen onbekende in Katwijk (zie verder de pagina op deze site over hem). Dat Jesse deze opdracht kreeg was niet zo vreemd, hij was een goede vriend van de aannemer R. Ouwehand en zijn schoonvader, de voorname reder Meerburg, was voorzitter van de Redersvereniging Vuurbaak waarvan dus een aantal leden in het bestuur van de Katwijkse Bouwvereniging zaten.

De keuze voor Jesse pakte niet verkeerd uit. Jesse hield bij zijn ontwerp rekening met het belang van de verschillende aspecten die mee speelden en vooral met de wensen van de mensen die in zijn woningen wilden gaan wonen. Dat hij trots was op zijn werk blijkt uit het feit dat hij sprak over “mijn roode dorp” wat later in het katwijks vertaald werd naar “de rooie buurt”.

 

 

(collectie NIA - Rotterdam)

 

Dit zien we sterk terug in het ontwerp van de Rooie buurt, onder andere in het feit dat hij de woningen zo plaatste dat deze met de achterzijde aansloten op een gezamenlijke toegangsweg  (de zgn. sloppies) waarbij de afscheidingen tussen de woningen zo laag waren gemaakt dat er een zo groot mogelijk sociaal contact zou ontstaan. Hij stond er ook op dat er voor gezorgd zou worden dat dit niet aangepast mocht worden en dat dit in de huurcontracten opgenomen zou worden. Aan de achterzijde kregen de huizen waar mogelijk een grasveldje om de was te kunnen bleken. Verder was er een klein aangebouwd  houten schuurtje. Ook gold er de regel dat er verder niet bebouwd mocht worden achter de huizen. In tegenstelling tot de dicht op elkaar gebouwde bebouwing zoals bij de rest van de woningen in Katwijk was hier dus sprake van veel zonnige ruimte, wat ook de woonkwaliteit zeer ten goede kwam.  In de loop der jaren is dit toch helemaal verandert: op de erven werden de meest uiteenlopende bouwsels gebouwd van allerlei materialen. Na de renovatie is het strakke beeld van gelijke afscheidingen weer teruggebracht alleen nu vanuit een heel omgekeerde visie: zo hoog mogelijke schuttingen tussen de woningen in verband met de privacy.

 

 

Ontwerpschets woningen Frankenstraat (collectie NIA - Rotterdam)

 

In het oorspronkelijke ontwerp had Jesse ook een badhuis opgenomen in zijn plannen, omdat hij er de behoefte in zag dat als de vissers na een lange reis weer thuis kwamen, een goede wasbeurt geen overbodige luxe was. Dit had hij geplekt op het bredere gedeelte tussen de Frankenstraat en de Saksenstraat. Dit kon echter niet de goedkeuring krijgen van de opdrachtgever en daarvoor in plaats kreeg Jesse de opdracht een werkplaats te ontwerpen voor de bouwvereniging zelf bestaande uit een timmerloods en een verfschuur. Na de renovatie van 2007 is dit omgebouwd tot een kantoorruimte waarin nu een zorginstelling zijn intrek in heeft genomen.

 

 

KBV werkplaats (foto's W.v.Duyn)

 

 

Een ander voorbeeld waren de bedsteden. De katwijkers wilde graag bedsteden in de woningen, wat dat vond men toen wel fijn een beetje privacy voor de ouders en de opgroeiende dochters. Echter landelijk gezien waren de richtlijnen om geen bedsteden meer in woningen te bouwen i.v.m. de nadelige gezondheidsaspecten die het slapen in zo’n afgesloten donkere ruimte met zich mee nam. Jesse heeft heel wat discussie gevoerd hierover met de Gemeente, de artsen en de Gezondheidsinspectie. Toch heeft hij het voor elkaar gekregen om bedsteden toe te mogen passen, maar wel met de verplichting dat ze van binnen en buiten wit geschilderd moesten zijn, en dat er op de bovenverdieping 2 aparte slaapkamertjes zouden worden gemaakt zodat 1 bedstee per huis voldoende zou zijn en boven de meisjes en de jongens gescheiden van elkaar konden slapen . Omdat de woningen niet zo groot waren moest Jesse dus heel creatief te werk gaan. De meeste huizen kregen dus 1 bedstee in de zogenaamde “voorkamer” maar een aantal huizen kregen een 2e bedstee erbij in de “achterkamer”.

………………………………………….

………………………………………….

Vervolg is nog in bewerking

 

Literatuur- en informatielijst:

Autobiografie: H.J. Jesse,  Architect 1860 – 1843, door J. Hoogeveen-Brink.

Waterstaat in stedenland – Het hoogheemraadschap van Rijnland, 2006, Stichting uitgeverij Matrijs, Utrecht.

Vuurbaak dooft het licht, S. Kornet-van Duyvenboden, 2001, Uitgeverij Wouda – Katwijk.